Ga naar hoofdinhoud
Lettergrootte: A- A+

Ontwikkelen van nieuwe behandelingen tegen blindheid door erfelijke ziekten van het netvlies

Erfelijke netvliesziekten

Er zijn meer dan 200 verschillende oorzaken van erfelijke netvliesziekten bekend. Sommige zijn erg zeldzaam, andere komen vaker voor. Tezamen vormen ze de belangrijkste oorzaak van blindheid bij kinderen en jong volwassenen.

Oorzaken van erfelijke blindheid

De oorzaak ligt in foutjes in ons erfelijke materiaal, het DNA. Het DNA bepaalt het functioneren van onze cellen en dus ook van onze cellen in het netvlies waarmee we zien. Sommige foutjes (mutaties) in het DNA kunnen er toe leiden dat de cellen van het netvlies niet goed werken of in de loop van tijd minder gaan werken.

Dit leidt op zeer jonge of wat latere leeftijd ertoe dat licht niet meer in een signaal naar de hersenen omgezet kan worden en er ernstige slechtziendheid of blindheid optreedt.

Er zijn verschillende manieren van overerving. Dit kan in één generatie zijn (recessief), in meerdere generaties (dominant) of via de moeder (geslachtsgebonden). Verderop zullen enige namen van erfelijke netvliesziekten genoemd worden.

Het opzetten van een databank

Om onderzoek te doen is het opzetten van een databank onontbeerlijk. In deze databank worden de gegevens van de patiënt, de DNA-gegevens, maar ook gegevens over de familie opgeslagen. Dit gebeurt anoniem en uiteraard met schriftelijke toestemming van de patiënt. Een dergelijke databank is veel uitgebreider dan het patiëntendossier van het ziekenhuis.

Met behulp van een dergelijke databank kan onderzoek gedaan worden naar de erfelijke ziekten. Bij elke ziekte kan het onderzoek zich in een ander stadium bevinden.

Onderzoek in verschillende stadia

1. Oorzaak van de ziekte is (nog) niet bekend
Bij 30% van de erfelijke ziekten van het netvlies is de oorzaak nog niet bekend.
Dit kan zijn omdat de ziekte heel zeldzaam is en er weinig andere patiënten zijn om resultaten van onderzoek op te controleren (je verwacht dat als je de oorzaak door wetenschappelijk onderzoek in één patiënt denkt te hebben gevonden, dit in een andere patiënt die dezelfde ziekteverschijnselen heeft ook de oorzaak zou moeten zijn). Voor zeldzame ziekten moet hiervoor intensief met andere internationale groepen worden samengewerkt. Het kan ook zijn dat de oorzaak van de ziekte verscholen zit in een stukje DNA waar nog niet veel over bekend is. In dat geval zal dat stukje dan apart onderzocht moeten worden.

2. Het functieverlies dat het foutje in het DNA veroorzaakt is onbekend
Het kan zijn dat het foutje in het DNA (mutatie of gendefect) wel bekend is, maar dat het nog onbekend is wat het gevolg daarvan is. Dus welk eiwit verkeerd is of niet meer gemaakt wordt. Dit zal eerst onderzocht moeten worden voordat begonnen kan worden met het ontwerpen van een behandeling. Tot voor kort werd het genetische foutje in een proefdier nagemaakt en het gevolg daarvan in het proefdier bestudeerd. Dit bleek echter zeer kostbaar, vergt jaren en vraagt om heel veel proefdieren. Sinds kort bestaan er methoden om uit huidcellen van een aangedane patiënt via een ingewikkelde methode netvliescellen na te maken. Dit is nog steeds duur, maar gaat sneller en er wordt niet meer met proefdieren gewerkt.

3. Ontwikkelen van een behandeling
Gelukkig zijn voor het nabootsen van een ziekte bijna geen proefdieren meer nodig. Door de allernieuwste technieken toe te passen kunnen van huidcellen van een patiënt stamcellen gemaakt worden en van deze stamcellen weer netvliescellen. Deze netvliescellen hebben hetzelfde foutje als de netvliescellen in het oog van de patiënt. Het ontwikkelen van een behandeling loopt dus van de huidcel naar de stamcel en vervolgens naar de netvliescel. Daarna kan er begonnen worden om het foutje in de netvliescel te herstellen.

4. Onderzoek van een behandeling bij de mens.
Werkt een bepaalde behandeling in het laboratorium dan is de volgende stap om het op mensen uit te proberen. Bij de mens wordt het onderzoek in drie fasen ingedeeld:

  • Fase 1: veiligheid. Er wordt gekeken of een bepaalde behandeling veilig genoeg is en in de mens geen ongewenste bijwerkingen geeft.
  • Fase 2: de goede dosering. Patiëntengroepen worden behandeld met verschillende doseringen. Er wordt bepaald welke dosering mogelijk het beste effect geeft.
  • Fase 3: effectiviteit. Van te voren wordt bepaald wat beschouwd kan worden als voldoende effect (dit om later het middel geregistreerd te krijgen). Patiënten worden ingedeeld in een groep die het middel krijgt en in een groep die een ‘fopbehandeling’ (placebo) krijgt. Na een bepaalde tijd (vaak twee jaar) wordt gekeken of de behandelde groep het beter heeft gedaan dan de niet behandelde groep.

Diverse academische onderzoeksgroepen in Nederland houden zich hiermee bezig. Er wordt voor gezorgd dat de patiëntgegevens en -materiaal in een goede, veilige, databank terecht komen. Niet alle fasen van onderzoek worden in Nederland gedaan. Er wordt actief gezocht naar onderzoeksgroepen in het buitenland die dat onderzoek wel doen. Daarvoor zijn er verschillende internationale netwerken opgezet.

Back To Top